Omschrijving
Als Marga iets na twee uur wakker wordt omdat ze naar het toilet moet, meent ze wat op de overloop te horen. Ze denkt dat het haar dochtertje van bijna zeven is en daarom roept ze het kind haar naam. Het enige wat ze als antwoord krijgt, is echter zacht gepraat en het nodige lawaai op de trap. Hoewel ze geen held is, denkt ze vanwege de angst om haar dochter niet aan gevaar en rent ze schreeuwend naar de slaapkamer van het meisje. Die blijkt echter nog te slapen en dat is een enorme geruststelling voor Marga. Als ze met het nog slaperige kind in haar armen de lamp aandoet, schrikt ze zich echter bijna een ongeluk.
Overal liggen namelijk spullen en op de werkkamer van haar man is het helemaal een grote ravage. Als ze met een enorme vaart naar beneden rent, blijkt het daar trouwens niet veel beter te zijn. Omdat de achterdeur openstaat en ze daarom vreest dat de inbrekers nog in de buurt zijn, belt ze luid om hulp roepend en in blinde paniek bij de buren aan. Die slapen, gelukkig voor haar, aan de voorkant en zijn daarom een paar minuten later al beneden.
‘Marga. Je laat ons schrikken. Wat is er gebeurd?’
‘Er is bij me ingebroken. Overal zijn ze geweest en alles hebben ze overhoopgehaald. Wat moet ik nu doen? Ruud is weg. Ik ben heel erg bang en ga nooit meer naar huis. Gelukkig heeft Lia niets gehoord. Help me alsjeblieft.’
De buurman is even heen en weer naar boven gerend om iets aan te trekken en zijn telefoon te pakken.
‘Ik heb de politie gebeld en ga in de buurt kijken of er nog iets of iemand te zien is. Buurman Arno is ook wakker zie ik en gaat vast wel even mee.’
‘Doe je voorzichtig en ga alsjeblieft niet vechten. Die lui kunnen namelijk wel messen of andere wapens bij zich hebben.’
‘Ik beloof je dat we uitkijken. De politie zal er met een paar minuten trouwens wel zijn. Doe in de tussentijd maar voor niemand open. Hooguit voor de buren, maar verder niet.’
‘Oké. Ik had veel liever dat je bij ons bleef, maar misschien is het wel goed om een rondje door de buurt te lopen.’
De politie is er al snel en nadat die de nodige vingerafdrukken veilig hebben gesteld, loopt Marga samen met de agenten een rondje door het huis. Het is een nog grotere troep dan ze dacht en alles zit onder de modder, maar de inbrekers lijken niets te hebben meegenomen. Al zien ze wel een aantal waardevolle spullen op de keukentafel staan.
Volgens de agenten heeft ze geluk gehad.
‘Het lijkt erop dat u net op tijd wakker bent geworden. Dit zullen ze hier namelijk wel neergezet hebben om mee te nemen. Nu zijn ze waarschijnlijk van u geschrokken en op de vlucht geslagen.’
Marga knikt en is blij dat er niets weg is, maar beseft nog niet goed wat er is gebeurd. Wel denkt ze opeens weer aan haar man, Ruud. Omdat hij voor zijn werk in Polen zit en ze hem niet wilde laten schrikken, heeft ze hem nog niet gebeld. Omdat ze hem heel graag wil spreken, pakt ze nu echter haar telefoon.
Blijkbaar heeft hij zijn mobieltje naast zich liggen, want hij neemt gelijk op.
‘Hoi. Wat is er aan de hand?’
‘Schrik niet, maar er is ingebroken. Het huis is net een vuilnisbelt, maar er is niets weg. Volgens de politie komt dat omdat ze van me zijn geschrokken.’
Ruud schrikt enorm en baalt ervan dat hij zo ver weg is.
‘Ik wou dat ik bij je was, maar kan niet zonder mijn collega’s naar huis gaan en het is een uur of acht, negen rijden. Plus dat we morgenochtend nog een belangrijke bespreking hebben. Het wordt dus op z’n vroegst morgenavond laat of overmorgen. Laat de rommel maar liggen tot er iemand van de verzekering is geweest en ik zou een paar glaasjes wijn of wat sterkers nemen als ik jou was. Je drinkt nooit, dus daar slaap je vast wel goed van.’
Marga zucht een keer, maar zegt niets. Ze denkt er echter niet over om iets sterks te drinken en gaat ook niet meer naar boven. Als ze beneden is, hoort ze het immers gelijk als er iemand binnen wil komen en kan ze meteen zowel de politie als de buren bellen. Vannacht komt er van slapen in ieder geval niets meer. Ze is namelijk klaarwakker en omdat ze in gedachten nog steeds de stemmen van de inbrekers hoort, wordt ze ook niet lui. Daarnaast loopt ze bij elk gerucht naar het raam om te kijken of ze iets ziet en wordt ze steeds banger.
Haar angst is zelfs zo groot dat ze de volgende ochtend amper van huis durft om haar dochter naar school te brengen en dat is om twaalf uur nog erger. De rest van de dag maakt ze foto’s van alle auto’s die door de straat rijden en ook van iedereen die ze lopend of op de fiets voorbij ziet komen.
Als haar buurvrouw ’s middags in de tuin bezig is en ziet wat ze aan het doen is, belt ze aan.
‘Hoi Marga. Hoe is het met je? Ben je al een beetje van de schrik bekomen?’
‘Ja, hoor. Afgelopen nacht viel het niet mee, maar nu is er weinig meer aan de hand en komende nacht en morgen gaat het vast nog wel beter.’
De buurvrouw, die een hechte band met Marga heeft, kijkt haar met een begrijpende glimlach op haar gezicht aan.
‘Was je net foto’s aan het maken en heeft je meisje vannacht op de bank geslapen? Was ze soms bang om boven te liggen? Dat je haar beneden durfde te laten, terwijl je zelf op bed lag.’
Marga is vuurrood aangelopen en als ze de buurvrouw aankijkt, besluit ze met haar toneelspel te stoppen en eerlijk te zijn.
‘Ik ben vast een bangerik, maar vrees dat ik me hier geen minuut meer op mijn gemak voel en ben de hele nacht beneden geweest, maar dat begreep je al. Ik blijf ook geen nacht meer alleen. Hoe Ruud dat met zijn werk doet, weet ik niet. Er moet echter wel iets gebeuren, want ik word dol van angst en zie in iedereen een inbreker. Flauw, hè?’
De buurvrouw pakt Marga’s hand.
‘Natuurlijk niet en je bent ook geen bangerik. Er zijn namelijk veel meer mensen die na een inbraak last hebben van dit soort problemen. Wanneer komt Ruud thuis?’
‘Hij hoopte van vanavond, maar het wordt morgen.’
‘Vertel je hem dan eerlijk hoe je je voelt?’
‘Meteen.’
‘Afgesproken. Ik ruim thuis even wat troep op en kom dan hierheen en blijf bij je tot Ruud er weer is.’
‘Hartstikke fijn en ik kan je niet vertellen hoe dankbaar ik je ben.’
Overal liggen namelijk spullen en op de werkkamer van haar man is het helemaal een grote ravage. Als ze met een enorme vaart naar beneden rent, blijkt het daar trouwens niet veel beter te zijn. Omdat de achterdeur openstaat en ze daarom vreest dat de inbrekers nog in de buurt zijn, belt ze luid om hulp roepend en in blinde paniek bij de buren aan. Die slapen, gelukkig voor haar, aan de voorkant en zijn daarom een paar minuten later al beneden.
‘Marga. Je laat ons schrikken. Wat is er gebeurd?’
‘Er is bij me ingebroken. Overal zijn ze geweest en alles hebben ze overhoopgehaald. Wat moet ik nu doen? Ruud is weg. Ik ben heel erg bang en ga nooit meer naar huis. Gelukkig heeft Lia niets gehoord. Help me alsjeblieft.’
De buurman is even heen en weer naar boven gerend om iets aan te trekken en zijn telefoon te pakken.
‘Ik heb de politie gebeld en ga in de buurt kijken of er nog iets of iemand te zien is. Buurman Arno is ook wakker zie ik en gaat vast wel even mee.’
‘Doe je voorzichtig en ga alsjeblieft niet vechten. Die lui kunnen namelijk wel messen of andere wapens bij zich hebben.’
‘Ik beloof je dat we uitkijken. De politie zal er met een paar minuten trouwens wel zijn. Doe in de tussentijd maar voor niemand open. Hooguit voor de buren, maar verder niet.’
‘Oké. Ik had veel liever dat je bij ons bleef, maar misschien is het wel goed om een rondje door de buurt te lopen.’
De politie is er al snel en nadat die de nodige vingerafdrukken veilig hebben gesteld, loopt Marga samen met de agenten een rondje door het huis. Het is een nog grotere troep dan ze dacht en alles zit onder de modder, maar de inbrekers lijken niets te hebben meegenomen. Al zien ze wel een aantal waardevolle spullen op de keukentafel staan.
Volgens de agenten heeft ze geluk gehad.
‘Het lijkt erop dat u net op tijd wakker bent geworden. Dit zullen ze hier namelijk wel neergezet hebben om mee te nemen. Nu zijn ze waarschijnlijk van u geschrokken en op de vlucht geslagen.’
Marga knikt en is blij dat er niets weg is, maar beseft nog niet goed wat er is gebeurd. Wel denkt ze opeens weer aan haar man, Ruud. Omdat hij voor zijn werk in Polen zit en ze hem niet wilde laten schrikken, heeft ze hem nog niet gebeld. Omdat ze hem heel graag wil spreken, pakt ze nu echter haar telefoon.
Blijkbaar heeft hij zijn mobieltje naast zich liggen, want hij neemt gelijk op.
‘Hoi. Wat is er aan de hand?’
‘Schrik niet, maar er is ingebroken. Het huis is net een vuilnisbelt, maar er is niets weg. Volgens de politie komt dat omdat ze van me zijn geschrokken.’
Ruud schrikt enorm en baalt ervan dat hij zo ver weg is.
‘Ik wou dat ik bij je was, maar kan niet zonder mijn collega’s naar huis gaan en het is een uur of acht, negen rijden. Plus dat we morgenochtend nog een belangrijke bespreking hebben. Het wordt dus op z’n vroegst morgenavond laat of overmorgen. Laat de rommel maar liggen tot er iemand van de verzekering is geweest en ik zou een paar glaasjes wijn of wat sterkers nemen als ik jou was. Je drinkt nooit, dus daar slaap je vast wel goed van.’
Marga zucht een keer, maar zegt niets. Ze denkt er echter niet over om iets sterks te drinken en gaat ook niet meer naar boven. Als ze beneden is, hoort ze het immers gelijk als er iemand binnen wil komen en kan ze meteen zowel de politie als de buren bellen. Vannacht komt er van slapen in ieder geval niets meer. Ze is namelijk klaarwakker en omdat ze in gedachten nog steeds de stemmen van de inbrekers hoort, wordt ze ook niet lui. Daarnaast loopt ze bij elk gerucht naar het raam om te kijken of ze iets ziet en wordt ze steeds banger.
Haar angst is zelfs zo groot dat ze de volgende ochtend amper van huis durft om haar dochter naar school te brengen en dat is om twaalf uur nog erger. De rest van de dag maakt ze foto’s van alle auto’s die door de straat rijden en ook van iedereen die ze lopend of op de fiets voorbij ziet komen.
Als haar buurvrouw ’s middags in de tuin bezig is en ziet wat ze aan het doen is, belt ze aan.
‘Hoi Marga. Hoe is het met je? Ben je al een beetje van de schrik bekomen?’
‘Ja, hoor. Afgelopen nacht viel het niet mee, maar nu is er weinig meer aan de hand en komende nacht en morgen gaat het vast nog wel beter.’
De buurvrouw, die een hechte band met Marga heeft, kijkt haar met een begrijpende glimlach op haar gezicht aan.
‘Was je net foto’s aan het maken en heeft je meisje vannacht op de bank geslapen? Was ze soms bang om boven te liggen? Dat je haar beneden durfde te laten, terwijl je zelf op bed lag.’
Marga is vuurrood aangelopen en als ze de buurvrouw aankijkt, besluit ze met haar toneelspel te stoppen en eerlijk te zijn.
‘Ik ben vast een bangerik, maar vrees dat ik me hier geen minuut meer op mijn gemak voel en ben de hele nacht beneden geweest, maar dat begreep je al. Ik blijf ook geen nacht meer alleen. Hoe Ruud dat met zijn werk doet, weet ik niet. Er moet echter wel iets gebeuren, want ik word dol van angst en zie in iedereen een inbreker. Flauw, hè?’
De buurvrouw pakt Marga’s hand.
‘Natuurlijk niet en je bent ook geen bangerik. Er zijn namelijk veel meer mensen die na een inbraak last hebben van dit soort problemen. Wanneer komt Ruud thuis?’
‘Hij hoopte van vanavond, maar het wordt morgen.’
‘Vertel je hem dan eerlijk hoe je je voelt?’
‘Meteen.’
‘Afgesproken. Ik ruim thuis even wat troep op en kom dan hierheen en blijf bij je tot Ruud er weer is.’
‘Hartstikke fijn en ik kan je niet vertellen hoe dankbaar ik je ben.’

Blikje hiep hiep hoera. Wit met zwart en witte tekst.
Leuk kadootje om de feestvreugde te vergroten.
Het blikje wordt zonder inhoud geleverd, maar is
door u te vullen met iets lekkers.
KLIK HIER VOOR MEER BLIKJES